Tomaten I

‘Ah les Belges!’ Zo begroet de madam van de superette ons iedere keer we haar winkel binnen komen. Ze maakt er een sport van elke klant persoonlijk te begroeten en bij het afrekenen aan de kassa een klapke te doen. Dat laatste is de wederdienst die je moet leveren om van haar aanbod te mogen profiteren. Het gevolg is dat ze alles weet over iedereen, meer dan op de mairie ooit is gekend. Alleen zij kent de dorpsbewoners echt, hun huwelijksproblemen, hun kwaaltjes, alleen zij weet waar de toevallige passanten vandaan komen, en het is zij die als eerste de nieuwkomers ontmoet in het dorp, zoals wij. Zelfs al duurt het onhandig lang om iets in het Frans uit te leggen omdat je struikelt over werkwoordsvervoegingen, ook al staat er een rij lokale klanten achter je te wachten: het is haar winkel, iedereen gelijk voor de wet, je vertrekt niet zonder je klapke.

Ondertussen weet ze dus al van alles over ons: dat we Belgen zijn, dat ik twee zonen heb, dat we verrassend slecht Frans spreken voor mensen die zo dicht bij Lille wonen, en dat ik veel muggenbeten heb… Eén van de eerste keren dat ze ons zag, vroeg ze of we onze buurman al hadden ontmoet. Het was duidelijk dat hij haar vriend niet was. ‘Die vent! Met zijn belachelijke bloemen!’ spoog ze uit. Ze had het over de smeedijzeren bloemen die hij als zelfverklaarde artiest -volgens het bordje bij zijn voordeur- had gemaakt en waarmee hij het hek rond zijn huis had gedecoreerd. Wat hij precies op zijn kerfstok had, vertelde ze niet, maar het was duidelijk dat hij niet de sympathiekste van het dorp was. Dat hadden we zelf ook al ondervonden, op onze allereerste dag hier dan nog wel. We hadden net de definitieve akte bij de notaris getekend en wandelden in jubelstemming ons straatje in om voor de eerste keer onze nieuwe woning officieel te betreden. Die buurman, waarmee we het straatje delen, stond toevallig in zijn tuin. Het leek het perfecte moment om ons voor te stellen en we riepen -misschien iets te enthousiast naar Franse normen: ‘Bonjour, nous sommes les nouveaux voisins!’ De enige reactie die we kregen was van zijn hond, een zenuwachtige Jack Russel die blaffend op ons af kwam gestormd als om zijn baasje te beschermen voor vreemde indringers. De man zelf zei niets maar trok onverschillig zijn schouders op en draaide zich om. Dat het voor hem niet zo’n speciale dag was als voor ons, begrepen we en dropen af.

Sindsdien, proberen we dus -als we gaan wandelen- zo ongemerkt mogelijk voorbij zijn huis te lopen om hem niet te storen. Dat lukt niet altijd omdat zijn hond als een alarmsysteem in gang schiet elke keer we ook maar een voet op het pad zetten. De enkele keren dat de man zelf buiten zit, doen we alsof we hem niet zien, om niet in de verleiding te komen goeiendag te knikken. Het is moeilijk, maar we beginnen eraan te wennen. Zelfs Lucy, lijkt te snappen, dat het buurhondje geen speelkameraad is en als haar kleine soortgenoot zot van frustratie langs het hek loopt te keffen, kijkt ze rustig en vol medeleven toe hoe hij zich druk maakt. Terwijl we dan verder wandelen, bedenk ik allerlei theorieën over de man. Wat is hem overkomen? Hij kan toch niet gelukkig zijn? Hoe kan je nu zo verbitterd raken dat je zelfs geen goeiendag meer wil zeggen aan mensen?

Ondertussen klauwieren en klussen wij de volgende dagen verder in onze nieuwe stek. Al is het meestal veel te warm om iets te doen, of dat is toch meestal mijn excuus om zo weinig uit te steken. Filip springt zoals gewoonlijk van het ene op het andere. Het ene moment is hij een deur aan het schilderen, het volgende staat hij een bed in elkaar te timmeren, en even later is hij buiten in ons straatje met een debroussailleur onkruid aan het wegmaaien dat de omheining overwoekert. Maar op een dag staat hij ineens voor mij op het terras waar ik me nuttig zit te maken door wat te zitten schrijven over hoe hij werkt en verstoort hij mijn concentratie met een toch wel opmerkelijk verhaal: ‘Je gelooft nooit wat er net is gebeurd!’ zegt hij. ‘Ik draai me daarnet om en plots staat hij daar naar mij te kijken: de buurman! En hij staat daar niet zomaar, hé, hij stak zijn duim in de lucht!’

Ik heb meteen nieuwe theorieën klaar. Misschien heeft hij zich nooit ge-out maar valt hij voor mannen met debroussailleurs, zoals vrouwen voor de coca-cola-man in bloot bovenlijf. Of misschien werkte dat onkruid aan de overkant van zijn straat al jaren op zijn systeem? Wat er ook van zij, de volgende keren dat we zijn huis voorbijwandelen en dat hij toevallig ook buiten is, durven we al eens voorzichtig opkijken en murmelen we bijna onhoorbaar een bonjour. Verder niets, natuurlijk. Een afgebakende bonjour met een punt erachter. We willen niets forceren.

Nog een paar dagen later. Aperitieftijd. We zitten zoals gewoonlijk rond dat uur te kaarten met een pastis wat chips en olijven als Filip plots heel vreemd opkijkt alsof hij een spook ziet, of beter gezegd hoort. Onze bel gaat! Daar is niets vreemds aan, zou je denken, alleen hebben we geen bel! Ons huis heeft niet eens een voordeur en dus ook geen deurbel. Het enige wat ervoor zou kunnen doorgaan is dat koperen klokje aan de muur naast de inkompoort. Maar dat ding hing er in onze ogen meer als decoratie. De ene hangt bloemen aan zijn hek, de andere een soort van koeienbel… Maar dan nog, als we ervan uitgaan dat het voorwerp daar buiten bij de poort echt onze bel is, wij kennen hier niemand, we verwachten geen bezoek, dus wie komt dan in godsnaam aan onze bel trekken?

Ik spring op en kijk over de leuning van het terras. En inderdaad, effectief, er staat iemand aan de poortje te wachten! Het duurt even voor ik hem herken, vooral omdat ik hem daarvoor nog nooit langer dan een minuut heb durven aankijken, maar het is hem wel degelijk: onze buurman! Dat belooft niet veel goeds, wil ik zeggen tegen Filip, maar hij is naar binnen gevlucht omdat hij net voor de aperitief zijn werkbroek had uitgeschopt en alleen maar een onderbroek droeg. Er zit dus niets anders op, de man heeft mij gezien, ik zak af naar de poort en ga in mijn eentje de confrontatie aan.

Als ik voor de poort sta, merk ik dat hij iets vast heeft, een bruine zak. Ik heb geen tijd om te bedenken welke griezelige dingen zoal in die zak kunnen zitten, want van zodra ik bij hem ben steekt hij de zak over de omheining heen in mijn handen en zegt: ‘Des tomates de mon jardin.’

Als ik het terras terug kom opgelopen, zit Filip mij wat bezorgd op te wachten. Ik leg de tomaten voor hem op tafel: ‘Van de buurman, van eigen kweek!’ Ik kijk erbij alsof ik het goddelijk licht heb gezien en ook zijn gezicht klaart op. Echt waar, er is waarschijnlijk nog nooit iemand zo blij geweest met zes tomaten. Het zijn niet gewoon tomaten natuurlijk, het is ons welkomstcadeau, de bezegeling na een inburgeringsexamen, de vredespijp met de norse buurman en heel waarschijnlijk ook het gespreksonderwerp van mijn klapke morgen in de superette.

13 gedachten over “Tomaten I”

  1. Na jouw verhaal wil ik die buurman wel eens zien ! En ik beloof dat ik hem niet àl te enthousiast zal begroeten als ik ooit het geluk heb eens bij jullie te geraken en hem te spotten. Kwestie van jullie prille vriendschap niet in het gedrang te brengen 😁

    Geliked door 1 persoon

  2. Marmandes kennen we, zijn daar vorig jaar op reis geweest, misschien wel jouw buurman tegengekomen? Wie weet!

    Geliked door 1 persoon

  3. het begint met tomaten en evolueert naar ketchup… zo zie je maar ..geduld om de Franse stugheid te doorbreken

    Geliked door 1 persoon

Plaats een reactie