Mysterie

Laatst was er een nachtelijk mysterie op het werk! De conciërge zag ‘s nachts lichten uit zichzelf aan gaan en hoorde vreemde geluiden in de gangen. Gelukkig zijn er bewakingscamera’s in het gebouw. Die hangen er sinds ons jubileumjaar. Toen moesten ze kunstwerken beveiligen die werden tentoongesteld. Maar sindsdien hebben ze al meerdere mysteries opgelost.

Het eerste was de verdwenen boekentas van het zoontje van de directeur. Na uren zoeken, kwam hij op het lumineuze idee de camerabeelden te bekijken. En inderdaad! Ze hadden hun werk gedaan en keurig gefilmd hoe iemand naar buiten wandelde met de bewuste boekentas: de directeur zelf… Het camerasysteem had meteen zijn nut bewezen: als geheugensteuntje voor directeurs die te veel aan hun hoofd hebben. Nu wist hij tenminste dat hij die boekentas elders moest gaan zoeken.

En dan was er ook nog ‘de val’. Die vond plaats een jaar of wat geleden. Iedereen was al naar huis, behalve de IT-ers. Zij werken al eens graag ‘s avonds laat door. Alleen dan kunnen ze ongestoord aan het netwerk prutsen. Overdag is het risico te groot dat wij van de administratie hun bureau binnen stormen als onze PC of het internet even hapert. Een zekere vorm van dramatiek is ons in zo’n geval niet vreemd, dat geef ik grif toe. Tijdens zo’n laatavond-shift dus, hoorden zij plots een luid kabaal ergens in het verlaten gebouw. Het zijn IT-ers, zei ik al, koelbloedigheid staat niet in hun functiebeschrijving. Gelukkig waren ze met twee. Ze kropen samen achter een computerscherm en doorzochten via de camerabeelden het gebouw. Al gauw zagen ze in de kelderruimte een man op de vloer liggen! Aan zijn witte haar herkenden ze hem: de conciërge. Via de camerabeelden stelden ze vast dat hij niet gewoon op stond, maar lag te kronkelen van de pijn. De IT-ers sprongen op, liepen hem te hulp en belden de 112.  

Na dit noodlottig voorval, besliste de directeur dat er lichten met bewegingsdetectie moesten geïnstalleerd worden in de kelder. Niemand zou nog in het donker op de tast moeten naar schakelaars. Ook de poetsvrouwen werden nu ‘s morgens vroeg verwelkomd door licht. Weer een probleem opgelost! Alleen is het nu precies door die bewegingsdetectie dat er een nieuw probleem aan het licht kwam. Want hoe verklaar je dat die ‘s nachts zomaar oplichten? De conciërge, was er niet gerust in en wij ook niet.   

De IT-ers werden er weer bijgeroepen – die mannen zijn onmisbaar – en moesten net zoals in de betere misdaadseries nachtelijke camerabeelden doorzoeken. Wij gingen in afwachting gewoon terug aan ons minder spannende werk, maar werden gebriefd telkens ze iets vonden. Eerst waren er teleurstellende berichten dat ze op die beelden die lichten nooit hadden zien aan gaan. Daarna ontdekten ze dat het licht vermoedelijk een automatische test was van de noodverlichting… Maar dan op het einde van de werkdag, werden we er bij geroepen. Ze hadden iets gevonden!

Ik was eerlijk gezegd ontgoocheld. Ik zag niets op het scherm, alleen de lege inkomruimte van de kelder in zwart-wit. Ik kneep mijn ogen een beetje om scherper te zien, maar nog niets. Er liep een storende witte lijn verticaal over het beeld, misschien daardoor…? Ik keek vragend naar de IT-er. Hij beantwoordde mijn blik door te wijzen naar het scherm. Ik ging wat dichterbij kijken. Zijn vinger gleed langs die witte lijn, die uitliep op een fijn puntje, en nu duidelijk bewoog. ‘Dit is zijn staart’ riep hij vrolijk !

Ik sprong achteruit en schreeuwde alsof het beest op mijn schouders zat. (Koelbloedigheid staat ook niet in mijn functiebeschrijving.) Van op een veilige afstand bekeek ik de rest van het bewijsmateriaal. Daarop zagen we Ratatouille dit keer over de vloer trippelen. We herkenden hem aan zijn twee flikkerende oogjes die oplichtten als hij in de richting van de camera keek. Even later verdween hij onder de mat bij de voordeur, naar het afvoerputje richting riool. Op dat putje moet nu dringend een nieuw deksel komen.

Complot

De laatste dagen hoor ik van opvallend veel mensen dat ze last hebben van een neerslachtig gevoel. Zelfs mensen die ik niet zo goed ken, beginnen er over. Sommigen vechten tegen de tranen als ze erover vertellen en weten niet precies hoe het komt. Want ‘ze hebben toch niet te klagen’, ‘ze hebben tenminste nog hun werk’, ‘ze zijn gezond’… Terwijl ze hun eigen gevoel weg relativeren, verwijten ze zichzelf dat ze zich ondanks alles toch zo voelen. De enige blijk van troost die ik kan geven, is dat ik het herken. Ik heb er zelf ook mee te kampen.

De redenen liggen voor de hand. Het zijn de donkerste dagen van het jaar. Andere jaren hielden we ons nu een beetje gaande door onze feestdagen te plannen, cadeautjes te kopen, terwijl we tegelijkertijd liepen te klagen dat we er zo tegenop zagen, al die familiale verplichtingen! Maar nu valt het vooruitzicht op die opgelegde feestelijkheden compleet weg. We hoeven niets te plannen en zullen ons moeten troosten met een flesje in eigen bubbel. We leven in een soort vacuüm. Er is niets om naar uit te kijken. Het gevolg is dat de januari-blues al vervroegd zijn intrede doet. Het is zoals de seizoenen die verschuiven.

Maar er is nog iets, iets kleins, dat naar mijn gevoel een niet te onderschatten impact heeft: die mondmaskers! Al maanden zijn alle gezichten rond ons verborgen. Die kleine blikken van verstandhouding, van herkenning met toevallige medemensen. Vergelijk het met de zon op onze huid in de zomer. Je kàn leven zonder, maar het is toch aangenaam zo af en toe.

Het lijkt niet essentieel en je staat er meestal niet bij stil. Maar zo’n glimlach van een passant die je kruist op straat, van iemand die de deur voor je open houdt, van een medepassagier in de trein die plaats maakt voor jou, van een kassierster in de supermarkt die wacht tot je je bankkaart hebt gevonden…. ? Met één blik maak je connectie, heel kort. Ook al ben je je er niet van bewust, het is alsof ze zouden zeggen: het is O.K., ik heb geduld, geen zorgen, alles komt goed, …
Is dat de reden waarom alles dubbel zo zwaar weegt?

Eens de mondmaskerplicht weg valt, ga ik in ieder geval bewuster glimlachen ontvangen én uitdelen. En wie zal er volgend jaar nog durven beweren dat hij opziet tegen de feestdagen?

Ik begin het meer en meer te geloven…. Het corona-virus is misschien inderdaad één groot complot, van de Dalai Lama of een paar van zijn aanhangers, met als doel ons die kleine menselijke ontmoetingen te leren herwaarderen.

Test

Ik leun ongemakkelijk achterover in de relax en laat mijn mondmasker zakken tot onder mijn neus. De vacuüm verpakte verpleegster pakt een wit stokje dat ze lieflijk een wissertje noemt. Ik verwacht me aan een kriebelgevoel achterin mijn keel zoals de vorige keer bij de dokter. Dat was maanden geleden toen iedereen nog getest werd die eens had gekucht. Vandaag zit ik in het triage-centrum. Hier pakken ze het veel serieuzer aan, voel ik meteen. De stok baant zich een weg, waarvan ik niet wist dat die er was: door mijn neus, onder mijn oogkas tot hij tegen de onderkant van mijn hersenen botst. Binnenin voel ik het uiteinde krabben alsof de verpleegster een uitstrijkje wil nemen van mijn hersencellen. Mijn rechteroog slaat alarm en probeert de vreemde indringer tevergeefs weg te spoelen met een tsunami traanvocht. Als de krabber er eindelijk uit is, krijg ik een doekje tegen het tranen. Bij de uitgang staat mijn oudste zoon me al op te wachten zonder doekje. Hij onderging nochtans dezelfde ingreep. Bij hem had de verpleegster eerst gevraagd hoe oud hij was, zei hij. Daarna koos ze het passende stokje voor zijn leeftijd. Mijn stokje zal de taille unique voor volwassenen geweest zijn, vermoed ik.

De dag erna kan ik mijn resultaat opzoeken in mijn digitaal ziekenhuisdossier, dat ik schijn te hebben. ’s Anderendaags ontdek ik dat er inderdaad een soort Wikipedia-pagina van mezelf bestaat. Een oplijsting van al mijn ziekenhuisgegevens, RX-foto’s, dates met dokters, operaties, bevallingen,… Geen enkele dokter kan ik nog iets wijsmaken. Er hoort ook een pagina bij met laboresultaten. Het is een tabel met testen, cijfers en resultaten, die veel weg van het herfstrapport van mijn zonen op smartschool. Zenuwachtig ga ik op zoek naar het woord ‘positief’ of ‘negatief’.

Alle scenario’s van wat kan volgen flitsen door mijn hoofd: herfstvakantie in volledige quarantaine, huisarrest voor mezelf, mijn gezin én voor alle contacten van de afgelopen dagen, zieker worden, aan een beademingstoestel liggen,.. Mijn hart slaat een paar tellen over als ik het woord vind: COVID. Ik houd mijn adem in om nu het verdict te lezen ernaast.

Er staat ‘Memo’! Ik kijk nog eens terug naar de papieren handleiding die ik mee kreeg. Dat is niet eens één van de opties volgens dat blad? Toevallig ontdek ik dat de cursor verandert in een handje als ik over het woord beweeg. Ik klik en er verschijnt een pop-up. Paniekerig scan ik de tekst die erop staat en dan zie ik één woord blinken: Rand-positief.

Na de eerste schok, verman ik mezelf en doe nu een poging rustig de tekst te lezen die rond dat woord staat. “Een zwakke detectie van het virus wat kan wijzen op sporen van een oude besmetting of een primaire fase van een heel recente besmetting.”

Rand-positief? De enige andere samenstelling die ik ken met rand is ‘randdebiel’ en dat zou je ervan worden!

Het mysterie wordt nog groter als ik het resultaat van mijn zoon lees. Hij die loopt te hoesten en te snotteren, door wie ik mijn eigen symptomen begon te linken aan het virus en van wie ik zo goed als zeker de vermoedelijke besmetting heb opgelopen is …negatief?

Van zodra het dokterskabinet open is, probeer ik de dokter te bereiken voor meer uitleg. De dokter antwoordt haastig maar vriendelijk dat ze het nog moet bekijken en mij dan zelf zal terug bellen. Ik loop een paar uren te ijsberen, maar besluit dan dat ik niet langer kan wachten. Plichtbewust verwittig ik al de mensen met wie ik recent nog contact had. Dit testresultaat kan mogelijks ook voor hen gevolgen hebben.

Het duurt nog tot kort na de middag tot ik de overwerkte dokter aan de lijn krijg : “Ja we zien dat resultaat veel tegenwoordig”, zegt ze. “Het ligt aan het feit dat ze in het triage-centrum met zeer gevoelige testen werken, die soms te gevoelig zijn, waardoor we veel vals-positieven meten”.

Na rand-positief ben ik plots mogelijk vals-positief. Het is weer wat anders maar je wordt er niet minder onnozel van. Het is het soort positief dat eigenlijk negatief is. Omdat het onder de noemer positief valt, moeten we doen wat de positieven doen: ik krijg telefoon van de COVID-contact-tracers, moet in volledige quarantaine, de kinderen onmiddellijk terugroepen uit school en ook Filip moet laten vallen waar hij mee bezig is. Ik bel hem op en hoop dat hij niet net met een half gemonteerde chauffage in zijn armen staat…

Om zeker te zijn, stelt de dokter voor een nieuwe test te doen, bij haar in de praktijk.  “Lukt dat morgen om kwart voor elf?” vraag ze. Ik onderdruk een cynische repliek, dat ik niet één reden kan bedenken waarom dat niet zou lukken. Dokters hebben geen tijd voor grapjes nu, en al zeker niet nu ik weet dat ze ook nog eens al die rand-positieve testen moet overdoen van het triage-centrum.

Ik zal de rest van het verhaal niet zo langdradig maken, als het voor mij is geweest. Dus spoel ik vanaf dit laatste gesprek nu snel 52 uren door, tot dat moment, waarop ik eindelijk te weten kom dat ik al die tijd gewoon NEGATIEF was. Ik ben nog nooit zo blij geweest met een negatief resultaat !

Boodschap

Mijn aankopen schuiven met schokjes naar de kassierster toe. Nauwlettend hou ik haar handen in de gaten, terwijl ze afrekent met de vrouw voor mij. Zo meteen zal ze het beurtbalkje wegnemen. Dat is het startschot. Vanaf dan moet ik mijn boodschappen even snel proberen in te laden als zij ze scant. Het is een oneerlijke wedstrijd. Mijn taak is veel complexer. Van elke aankoop moet ik beslissen in welke tas ik die best opberg. Er is één voor koelkast-spullen, een andere voor droge voeding, dat is het basisidee. Daarnaast moet ik ook nog rekening houden met de stevigheid van de verpakkingen en de afmetingen. Die bepalen mee waar iets terecht komt. Chips, eieren, rijpe peren mogen niet onderin belanden. Dat soort breekbare etenswaren parkeer ik tijdelijk naast de zakken tot op het einde. Het is een hele klus, ik moet er mijn focus bij houden.

Een proximus-deuntje van de klant na mij brengt me uit mijn concentratie. Alsof dat al niet voor genoeg afleiding zorgt, begint hij nu ook luid een gesprek te voeren met zijn mobiele telefoon. De andere kant van de lijn kan ik niet horen, maar aan de schaarse stiltes die er vallen, leid ik af dat het geen echt gesprek, maar eerder een monoloog is :

Ah, hei, hoe is ‘t? … Alles goed? … Ja klopt, ik had jou gebeld. Het was gewoon om te zeggen dat ik iemand heb leren kennen, hé. Via Tinder… Ja en ze logeert nu dus bij mij. Ze is wel wat ouder, ze is al 47 maar ‘t is een proper madammetje. Ik ben nu aan het winkelen en zij zit te wachten in de auto. Maar ik ga je nu laten, want ik sta aan de kassa.

Ik geef het op. De rest van de boodschappen gooi ik los in mijn kar. Mijn brein heeft nu te veel werk met het verwerken van dit gesprek. Ik hoor chips kraken onder de blikken cola. Mijn verbazing probeer ik te verbergen. Dit gesprek was uiteindelijk niet voor mijn oren bedoeld. Maar wat een gemiste kans! Zo’n heuglijk nieuws te moeten vertellen aan de telefoon terwijl je staat aan te schuiven aan de kassa! Met wie kan die man nu hebben gebeld? Iemand met wie hij dit liever niet te uitvoerig bespreekt? Zijn moeder misschien, die niet meer dolenthousiast is na al te veel nieuwe vriendinnen? Zijn zoon die net alleen is gaan wonen wegens een aanvaring met een vorige vriendin? Zijn ex aan wie hij had beloofd haar als eerste in te lichten als hij een nieuwe relatie had? Of is er een andere reden waarom hij dit hier langs de telefoon afhandelt? Is zijn proper madammetje toch niet proper genoeg?

Ondertussen zit mijn bankkaart in het betaaltoestel, duw ik met een oorstaafje de pincode in en begluur ik de beller om de situatie beter in te schatten. Hij is even groot als mij, fors gespierd, kort geschoren haar en zonder dat ik ze kan zien, ben ik zeker dat hij tattoo’s heeft. Maar wel een propere vent, zoals hij het zelf zou zeggen. En dat leeftijdverschil waarover hij het had, dat zal nog wel meevallen. Want eerlijk gezegd kan hij evengoed doorgaan voor een 47-jarige. Of misschien ligt dat aan de plexi rond de kassa, die van hieruit wat tussen ons zit…

Bij mijn auto gooi ik de slecht gesorteerde boodschappen slordig op de achterbank. Ik kan nu geen tijd verliezen, want ik wil de man niet missen als hij uit de winkel komt. Als ik mijn lege kar wegbreng, wandelt hij net naar buiten en parkeert zijn lege winkelwagen. Met een boodschappentas loopt hij in de richting van een klein wit autootje. Er zit inderdaad iemand te wachten aan het stuur. Ze stapt helaas niet uit om hem rond zijn nek te vliegen omdat ze hem zo heeft gemist en ook niet gewoon even kort om mijn nieuwsgierigheid te bevredigen. Hij stapt in het autootje waar hij met zijn torso nauwelijks in past. De auto rijdt traag de parking af. Ik vermoed dat zij ondertussen luistert naar zijn verslag van het telefoongesprek. Misschien is ze blij dat ze nu officieel telefonisch werd voorgesteld aan familie.

Ik blijf achter met mijn boodschappen en duizend vragen. Het voorval blijft door mijn hoofd spoken. Als een muziekdeuntje dat te abrupt is afgebroken. Hopelijk komt het goed met alle familieleden, met de moeder en de zoon en natuurlijk ook met zijn ex. En wie weet, binnen enkele maanden, als hun relatie al wat verder is uitgebouwd en ze er al aan toe zijn samen boodschappen te doen, doet hij een huwelijksaanzoek, in de rayon van de champagneflessen.

Tandarts

Het is een warme dag. Ik ben op weg naar de tandarts voor mijn jaarlijkse controle. Als ik eraan kom, zweet ik van de inspanning door het fietsen. Het voelt vervelend vochtig onder mijn mondmasker. Ik heb eigenlijk geen idee of ik er één moet dragen of niet bij de tandarts -het lijkt me niet zo praktisch- maar ik durf het niet af te zetten. Van een vriendin hoorde ik dat ze voor een uitstrijkje halfnaakt lag, benen wijd en hoog in de beugels, mét mondmasker! Kwestie van de gynaecoloog niet te besmetten… Dan zal het bij de tandarts ook wel moeten zeker?

In de wachtzaal draagt iedereen er inderdaad één. Terwijl ik plaats neem, prul ik met mijn vingers onder het masker in een poging wat luchtcirculatie te creëren onder de stof heen zodat mijn zweterig gezicht kan drogen. Het wak gevoel verdwijnt niet. Er is gelukkig een toilet dat uitgeeft in de wachtzaal. Ik sluit me er even in op en geniet van de privacy om mijn gezicht te ontmantelen. Omdat die handeling niet lang genoeg duurt om een toiletbezoek na te bootsen, was ik uitgebreid mijn handen. Terwijl ik ze sta af te drogen, valt mijn oog op een briefje op de deur : Omwille van Corona vragen wij u, indien mogelijk, uw toiletbezoek uit te stellen tot thuis. Indien niet mogelijk, gelieve dan na uw toiletbezoek de tandartsassistente te verwittigen zodat het toilet kan ontsmet worden.

Ik durf niet direct naar buiten te komen. Heel de wachtzaal zal denken dat ik onhoudbare diarree heb! Omdat er niet veel andere opties zijn, open ik dan uiteindelijk toch maar onzeker de deur. Ik verberg mijn gezicht zo ver mogelijk achter mijn masker, dat nu toch zeer van pas komt. Ik kijk schichtig naar de onthaalbalie waar de assistente normaal zit -die ik volgens het briefje moet inlichten. Het is leeg. Ik sluit de deur van het toilet stilletjes weer achter mij en zie nu pas dat die mededeling ook aan de buitenkant van de deur hing. Zonder opkijken naar de andere wachtenden schuif ik me neer op het dichtste vrije plaatsje in de wachtruimte. Niemand zegt iets, een immense stilte valt. Ik hoop dat mijn darmen nu niet beginnen te brobbelen.

Ineens komt de assistente haastig uit een tandartskabinet gelopen. Op de balie staat de telefoon te rinkelen die ze dringend moet beantwoorden. De beller lijkt afspraken te moeten maken voor de ganse familie en de assistente probeert met te veel geduld afspraken te zoeken die passen in de gezinsagenda. Dat alles terwijl er iemand staat te wachten om af te rekenen en er nog één van de kabinetten moet ontsmet worden voor een volgende patiënt… Ik zit me te pletter te generen. Het mens weet nu al niet waar eerst gesprongen en nu moet ik haar straks nog eens vragen WC-madam te gaan spelen! En dat alleen omdat ik mijn mondmasker eens wou afnemen.

Mevrouw Salembier? Het is de tandarts die klaar is om mij te ontvangen. Ik vlucht zijn praktijk binnen en ga meteen languit liggen op zijn semi-Freudiaanse sofa zodat hij aan zijn diepte-interview kan beginnen.

Hij duwt op een knopje waardoor de stoel met mij erop langzaam van positie wijzigt. Het is een heel modern exemplaar. Niet zo’n ouderwets ding waarvan alleen de rugleuning achterover zakt. Er is geen enkel onderdeel aan deze stoel die niet van positie verandert. Door een samenspel van bewegingen van de zitting, hoofdsteun, voet- en rugleuning zak ik onderuit, achterover, naar beneden en tegelijk naar boven. Ik kan het moeilijk uitleggen…. Ik eindig met mijn hoofd ter hoogte van de knieën van de tandarts en lig me ondersteboven af te vragen waarom zo’n stoelen niet uitgerust zijn met een veiligheidsgordel.

Eindelijk krijg ik zijn toestemming om mijn mondmasker naar beneden te schuiven. Het moet onder mijn kin, toont de tandarts mij voor. Waarom ik het niet gewoon mag af doen, snap ik niet goed. Als ik mijn mond wijd open sper, voel ik de elastieken achter mijn oren spannen. Het was nog maar een nieuwe. De herbruikbaarheid wordt zwaar op de proef gesteld.

De tandarts begint aan een vluchtige sightseeing met een spiegeltje om de toestand van mijn mond te inspecteren. Wat heb je een mooie grote mond! Roept hij verwonderd. Het is de eerste keer dat een tandarts mij een compliment geeft. De vorige tandartsen waren vooral vrouwen, misschien heeft dat er mee te maken? Ik bloos ervan en doordat mijn voeten een halve meter boven me uit steken, bereikt het bloed natuurlijk veel gemakkelijker mijn hoofd. Ja echt, je hebt al je wijsheidstanden en er is nog plaats over! Het is een plezier om in te werken!

Met mijn mond zo wijd open kan ik weinig repliceren. Ik geef een knik bij wijze van bevestiging. Hij installeert zich nu om erin te vliegen. Let the party begin, lijkt hij te denken. Ik houd me zo stil mogelijk, niet helemaal zeker of ik me zorgen moet maken, bestaat er zoiets als mondfetisjisme? Voor de zekerheid werk ik flink mee om hem zo snel mogelijk zijn werk te laten doen. Op zijn verzoek sper ik mijn mond wijd of minder wijd open, probeer ik niet te veel te slikken en hem niet te hinderen met mijn tong. Ik kom er met relatief weinig instrumentarium van af. Als hij klaar is, duwt hij op het knopje. De stoel begint zoemend aan zijn landingsmanoeuvre. Voor mij gaat het veel te traag, ik voel me mans genoeg om me uit eigen kracht op te richten, vind ik. Ik wil er al af springen, maar de tandarts laat me nog niet uitstappen. Hij trakteert me nog op een glaasje spoelwater. Nadat ik het bakje heb vol gespuwd, trek ik mijn masker over mijn gezicht en wil ik nu zo snel mogelijk terug naar de wachtzaal lopen.

Maar ineens voel ik me helemaal duizelig worden. Ik heb me veel te snel opgericht waardoor alles draait in mijn hoofd. Ik sta te wankelen op mijn benen. De tandarts merkt het op en insisteert dat ik beter nog even ga zitten. Ik kan niet anders dan op zijn uitnodiging in te gaan en plof neer op de stoel bij zijn bureau. Verdwaasd zit ik tegenover hem terwijl hij de gegevens van de behandeling invoert in de computer. Ik kan niet zien of hij iets noteert over mijn grote mond.

Als de kamer niet meer draait, sta ik op om de rekening te gaan betalen bij de assistente. Of het toilet al werd ontsmet, is mij een raadsel. Zelfs met mijn grote mond durf ik het niet meer op te werpen. Ik betaal mijn schulden en besef dat ik er weer vanaf ben voor een jaar !

En zo wandel ik buiten met die gigantische fenomenale glimlach van mij (sorry, ik laat me even drijven op de euforie van het moment), al zat die veilig verborgen onder mijn mondmasker…

Middelbaar

In de basisschool genieten leerkrachten van een quasi heiligenstatuut. Juffen weten alles en liegen nooit. Maar rond het 13de levensjaar zet er zich een opmerkelijke omwenteling in gang. Lesgevers vallen één voor één van hun sokkel. Alles wat ze zeggen, wordt in vraag gesteld. Dat moét zo. Ze slikken niet zomaar meer alles wat die van wiskunde zegt, ook al beweert hij het te kunnen bewijzen met zijn zelfverzonnen formules!

Zo ver zijn we dus. Gedaan met juffen en meesters, we maken plaats voor mevrouwen en meneren. Ze passeren de revue aan onze keukentafel. Tijdens het avondeten worden ze becommentarieerd en bekritiseerd, net als BV’s in de roddelblaadjes. Die van ICT is zó saai! Ze leest alles af van een Powerpoint en zegt alleen maar dingen die we al weten en als er één onnozelaar een vraag stelt, herhaalt ze alles helemaal opnieuw! En mevrouw van Nederlands droeg vandaag een groene jurk die ze vorige week ook al droeg,… En die van turnen is veel te dik om te sporten! Het leven van de leerkracht is niet simpel, je moet al stevig in je sportschoenen staan om het te overleven.

Maar vanuit mijn standpunt focus ik me nu vooral op het secundair leed van mijn jongens. Ik probeer het een beetje te relativeren. Wijs hen op het voordeel dat ze saaie leerkrachten gewoon vijftig minuutjes moet uitzitten, en niet meer een hele dag zoals in de lagere school. En geef hen een paar tips: ze kunnen extra traag slenteren bij leswissels naar een ander lokaal om zo veel mogelijk lestijd kwistig te verspillen.

Terwijl ik de tafel afruim, vergelijk ik ook nog eens met de tijd dat ik in het middelbaar zat. Het waren overwegend oude leerkrachten. Die van turnen was zo oud dat haar lippenstift alle kanten uitschoot in de rimpels rond haar mond. En de nonnen die zwaaiden nog de scepter op mijn school. Zij waren overal aanwezig en altijd in het voordeel. Want ze speelden een thuismatch. De sleutelbos van het klooster hing aan een lintje onder hun rok. (Ik snap nog altijd niet waarom dat was. Bestonden er nog geen rokken met zakken of was het een fijn gevoel die sleutel onder je rok?) Maar dank zij die sleutel konden ze tijdens springuren gewoon eventjes op hun bed liggen in hun kamer of over de middag naar de herhaling van Thuis kijken in hun living. De andere leerkrachten hadden niets te piepen. Want de directrice hoorde bij de kloosterbende. Ze had een zeer imposant voorkomen. Daarom dat de gemeenschap haar tot directrice had gekroond natuurlijk, zoals in de dierenwereld kiezen ze daarvoor degene die het meeste indruk maakt. Met haar wilde je dus als leerkracht liever niet in de clinch geraken als je een slecht uurrooster kreeg. En ook wij, leerlingen, kozen wijselijk een omweg om niet voor haar bureau te moeten passeren als we ons uniform waren vergeten voor de wekelijkse mis. Wij gaven hen ook bijnamen Zuster Tarcicia was Tarzan, Zuster Klara noemden we Kletje, Zuster Adelheid, de braafste, de Geit…. Geven jullie ze geen bijnamen de leerkrachten?

Het antwoord blijft uit… Ondertussen heb ik de vaatwas gevuld en moet ik nu alleen nog de potten afwassen. Maar eerst draai ik me om en kijk waar die stilte vandaan komt. Mijn scholieren zijn verdwenen! Ik sta alleen in de keuken in mijn verleden te roeren. Het pijnlijke besef sijpelt binnen dat ook ik zonet van mijn sokkel ben gevallen, na deze veel te uitgebreide inkijk in mijn verleden… in zwart-wit dan nog!

Foto’s uit mijn tijd in Barnum (1991)
Bron: boek van Annie Gemert
Uniformiteit. meisjesinternaten in Vlaanderen

Date

Ze zitten in stilte tegenover elkaar te eten. Af en toe zie ik haar even opkijken, terwijl ze een hapje zit weg te kauwen. Eerst kijkt ze kort even rond en dan gluurt ze stiekem naar haar tafelgenoot. Hij is druk in de weer met zijn lamskoteletjes. Geduldig ziet ze toe hoe hij wat vlees los snijdt van het botje. Als het gelukt is, lijkt ze te hopen dat hij nu even zal opkijken. Gewoon om van de hap te genieten en dan misschien iets te vertellen, om elkaar wat beter te leren kennen. Maar het vlees is nog maar net in zijn mond verdwenen, of hij begint zonder opkijken alweer een studie te maken van de volgende hap. Dat zij de souvlaki zeer lekker vindt, had ze willen zeggen… Maar ze slikt de opmerking door en buigt het hoofd terug naar haar eigen bord. Omzichtig neemt ze nu haar tijd om een geschikt stukje vlees te selecteren, dat samen met twee boontjes en een blaadje sla op haar vork past.

Plots schrikt ze op. De deur naar het rokersterras, vlak naast haar, zwaait open. Een koude tocht schiet langs haar heen het restaurant binnen. Een roker verontschuldigt zich omdat zij nu wat vooruit moet schuiven om hem te laten passeren. Met een minnelijke glimlach pardonneert ze hem zonder woorden. Als hij weg is, schuift ze haar stoel voorlopig weer wat achteruit, tot iemand anders nood heeft aan een rookpauze. Een restje van haar glimlach is nog te zien op haar gezicht als ze zich weer naar hem richt, de man aan de meer comfortabele kant van hun tafeltje. Hij zit onverstoord en luid smakkend een lamsboutje af te kluiven.

Ik schat hen beginnende zestigers, op een paar jaren van hun pensioen. Ze zitten schuin tegenover mij in mijn favoriete Grieks restaurant. Met wat uitstel vieren Filip en ik er ons vijfjarig jubileumpje. Het zou een excuus kunnen zijn, dat we na vijf jaar samen bij etentjes al eens wat rond kijken, in plaats van naar elkaar. Maar ik geef toe dat het altijd al één van mijn onhebbelijke gewoontes is, gesprekken van tafelburen af te luisteren. Het leverde mij eerder al amusant blog-materiaal op (Valentijn).

Maar dit koppel laat me een beetje op mijn honger zitten. Ze praten bijzonder weinig, hoewel ik de indruk heb dat ze mekaar nog niet zo lang kennen (een buikgevoel, ik kan het niet uitleggen…). Enkel in het begin kon ik iets opvangen. Nog voor zij iets kon zeggen, bestelde hij zijn drank aan de serveerster : ‘voor mij een karaf rosé, doe maar meteen een half litertje’. Een flesje delen was ook leuk geweest, dacht ik nog. En dan enkel toen hij nog iets later terug kwam van het toilet, mompelend dat hij toch wel zijn mondmasker weer was vergeten zeker! Het was zelfs de aanleiding tot wat animo, vooral met hun tafelburen die erom moesten lachen.  

Ontgoochelend weinig materiaal dus. En nu hebben ze al gedaan met eten en willen ze geen dessert. Hun borden zijn al weggenomen. Als een echte gentlemen vraagt hij de rekening. De tijd die ze daarop moeten wachten, zit zij het tafellaken glad te strijken. Als het helemaal effen ligt, rest haar nog wat tijd om mijmerend te staren naar het flakkerend kaarslichtje tussen hen in. Dat hij geen relatiemateriaal is, heeft ze vermoedelijk al wel door. Alleen had ze misschien wel gehoopt op tenminste een gezellig etentje.

De rekening is er, op een zilveren schoteltje met twee snoepjes erbij. Ik zie haar een briefje van vijftig naar hem toeschuiven. Hij legt het op het schaaltje samen met het zijne. Hun briefjes samen op een schaaltje, het is het meest romantische gebaar van de avond.

Ze vertrekken. Hij mag zijn mondmasker deze keer weer niet vergeten, grapt hij nog luid. Zij lacht welwillend. Voor hij het tweede elastiekje rond zijn oor spant, gooit hij nog snel de twee snoepjes in zijn mond.

Het tafeltje schuin tegenover mij blijft eenzaam achter. Het kaarsje brandt nog een beetje na, het had nog zo zijn best gedaan.

Huisvuil

Elke vrijdag worden we rond halfzes ‘s morgens langzaam gewekt door het aanzwellende geluid van de traag naderende vuilniskar. Het zware geronk van de vermoeide vrachtwagen die optrekt en stopt, optrekt en stop, optrekt en stopt, optrekt en stop,… altijd maar luider tot het op een bepaald moment klinkt alsof hij door de kamer rijdt. Het is elke week een heuglijk moment! Echt waar, ik ben hen ongelooflijk dankbaar! Ik bedoel, ik zet die zak achteloos bij de voordeur en ‘s nachts als iedereen slaapt (nou ja…) komen zij langs, en nog voor je wakker bent (…) is alles verdwenen. Het is zoals Sinterklaas in een omgekeerde richting: de afval-pieten brengen niets, maar nemen alles mee waar jij vanaf wilt. Ik vind het een fantastisch systeem!

In de Ardèche bestaat het niet. Daar moet je zelf je afvalzak gaan droppen in een container. Die staan niet bij elk huis, maar her en der verspreid. Staat er één niet ver van je huis, dan moet je minder ver lopen. Maar die vuilbakken zijn ook een geliefkoosd afspraakplekje voor hongerige everzwijnen. ‘s Nachts komen ze op de geur af, duwen de containers omver en staan luidruchtig te genieten van lekkere brokjes. Vergelijkbaar met hangjongeren bij een nachtwinkel. Heb dat maar aan je deur ‘s nachts!

Wij hebben er geen probleem mee dat we even moeten stappen tot onze dichtst bijzijnde container, daar in Frankrijk. Je wordt er op den duur wel behendig in, met gestrekte arm de zak zo ver mogelijk van je af houden, zodat eventuele vuilbak-sapjes niet over je tenen druipen. Het is niemands favoriete geurtje. En het is ook elke keer hopen dat hij het houdt, de zak. Huisgenoten hebben nogal eens de neiging hem veel te vol te proppen. Zolang het er nog bij kan moeten ze hem zelf niet weg brengen.

Dat is de reden waarom ik hier dus op vrijdag met een glimlach wakker word als ik hen hoor aankomen. Die nachtelijke paradestoet, het vibrerende geluid van de oranje praalwagen met daarrond een paar viriele mannen, in hun fluorescerende pakken! Deze week was de eerste keer sinds we terug waren uit Frankrijk. Misschien dat ik daarom enthousiaster was dan anders. Ik had zin om uit mijn raam te gaan hangen en te zwaaien met een witte vlag met bedankt erop, maar die had ik niet… Ook niets dat erop leek, tenzij Filip zijn pyjamabroek die op de grond lag. Maar dat had voor verwarring kunnen zorgen. Niemand zwaait met een pyjama uit het raam, tenzij hij geëvacueerd wil worden uit een brandend huis.

Ik moest iets anders verzinnen…. Voor postbodes zijn er ‘bedankt postbode’-stickers op brieven, voor de zorgsector witte vlaggen aan de gevel, voor obers fooien op tafel, maar hoe bedanken we onze huisvuilmannen? En plots wist ik het. Ik was nu toch wakker. Met ochtend-frisse inspiratie begon ik aan dit blogje, een kleine ode aan de huisvuilman!

Zij die niet te beroerd zijn halfweg de nacht op te staan om iedereen zijn troep te laten verdwijnen. Zij die al te vaak onthaald worden op geërgerde blikken en irritant getoeter alsof ze in de weg lopen. Weinig kans dat ze dit zelf lezen. Maar misschien durft een lezer voortaan eens dankbaar te zwaaien naar een van die helden.

Souvenir

Hij slenterde in teenslippers rond zijn zwembad, streek de lange blonde haren uit zijn ogen en offreerde mij verlegen een fris pintje uit de buitenbar. Ik was op vakantie in de Ardèche en door een gemeenschappelijke vriendin even te gast in zijn huis. Het stond op de helling van een berg, op drie kwartier rijden van de bewoonde wereld. Het moest zijn doordat hij zo afgelegen woonde, dat deze adonis nog beschikbaar was, dacht ik. De kans dat hij van straat geraakte in een dorp met 143 inwoners met een gemiddelde leeftijd van 70 lentes, was klein. En dat hij maar zes woorden Frans kende, was ook niet zo praktisch.

En toch! Zijn Franse buurvrouw had hem al proberen versieren met potten ingelegde tomaten en kweeperen-gelei. Het was gelukkig zijn smaak niet. Ze was une vraie Ardèchoise, ze gaf niet op. Om de haverklap stond ze op zijn terras met een nieuwe oogst. Ze had hem maar wat graag haar geheime receptjes in zijn oor gefluisterd ’s nachts. Zelfs de burgemeester had een oogje op hem. Hij noemde hem ‘le Belge’ en sprak het uit alsof het een koosnaampje was. Daardoor genoot hij wat privileges. Hij was de enige die het zwembad mocht vullen als er wegens wekenlange droogte een algemeen sproeiverbod was afgekondigd. Zelfs die keer toen hij de hele bergwand per ongeluk in brand stak, omdat hij het snoeiafval wat onzorgvuldig had willen opstoken… De burgemeester kneep een oogje dicht en hoopte dat ‘le Belge’ zijn knipoog zou opmerken. En de buurvrouw, zij hielp blussen, en lachte zijn onhandigheidje liefkozend weg. Dat er één van haar kostbaarste kastanjebomen sneuvelde was een liefdesoffer.

Helaas voor haar en voor de burgemeester, het heeft niet mogen zijn. Ik liep in de weg die zomer. Alsof het even om hoek was, bood hij een lift aan van 900 km naar mijn huis. Nauwelijks twee weken later, ruilde hij zijn zomerse paradijs in voor een leven met mij in België. In Vlaanderen dan nog, dat land van beton, waar we zo dicht opeengepakt wonen en waar het zo vaak bewolkt is dat je iemand kan wijsmaken dat het één overdekte stad is. Dat hij goed gek moest zijn, dat was dus meteen duidelijk. Maar dat het geen bevlieging was, is nu na vijf jaar ook wel duidelijk.

Filip, hij is de leukste souvenir die ik ooit meebracht van op reis.

Bergwandeling

Typerend voor nieuw samengestelde gezinnen is dat zij veel spullen in het dubbel hebben. Spullen die overbodig zijn, die enkel een functie hadden in het vorig leven, maar waar één van de partners maar geen afscheid van kan nemen. Het kan variëren van meerdere tv’s, een overtollig bankstel, Senseo’s in verschillende kleuren, tot in ons geval gewoonweg een extra huis. Door een toevallige speling van het lot staat dat dan ook nog eens op een verlaten berg in de Ardèche.

Een extra huis, het is soms wel wat gedoe en geregel. Over en weer gehots met meubelen, werkvakanties om het te onderhouden, boterhammen met choco eten om de taxen te kunnen betalen, gevloek op logge Franse instanties, … Maar ik geef toe, in de zomer, met mijn benen bungelend in het zwembad en een glas cava in mijn handen, ben ik dat allemaal vergeten. Ik kan me zelfs niet eens meer herinneren wat ik nu juist bedoelde met ‘gedoe en geregel’. In de zomer hoor je mij niet klagen.

Wie ook niet klaagt zijn onze Belgische vrienden. Ze mogen op bezoek komen op één voorwaarde, zeg ik altijd : ‘iedereen moet doen alsof hij thuis is’. Als ik het zo formuleer, knikt iedereen enthousiast, weet ik. Tot ze erachter komen dat ik er mee bedoel dat ze zelf moeten koken, afwassen en boodschappen doen. Gastvrouw spelen is niet mijn grootste kwaliteit. En hoewel ik bij voorbaat gediskwalificeerd zou zijn voor een deelname aan ‘met vier in bed’, toch blijven ze komen!

Bovenop al die gastvrijheid, bezorgen we hen dit jaar ook nog wat animatie: disco-zwemmen, privé-concertjes en een avontuurlijke wandeling naar de top van een berg. Dat je best goede wandelschoenen en een lange broek aantrekt, is zo evident dat we het vergeten te vermelden.

De wandeling is geen toeristisch platgelopen route, want dat is wat toeristen willen, een unieke beleving. Er zijn zelfs geen markeringen of pijltjes. Maar Filip die in zijn vorig leven een Pyrineese berghond moet geweest zijn, weet zich feilloos te oriënteren in dit labyrinth van hellingen. Ik heb er alle vertrouwen in. Uit ervaring weet ik dat hij ten laatste rond etenstijd zijn weg naar huis terug ruikt.

Het eerste stukje is een makkie. Als er al iemand buiten adem geraakt is het omdat hij of (meestal) zij, te veel babbelt. Daarna is het al iets intenser en moeten we langs en over een bergriviertje omhoog klimmen. Iedereen klautert dapper mee. Zelfs degene met gladde schoenzolen én degene die een nauw aansluitende rok aantrok als wandeloutfit, zo’n rok biedt wel een uitstekende bescherming tegen de bramen, maar is dan weer niet zo handig om te klimmen.

Als we na de glibberige klim uitkomen op een open grasvlakte beleeft één van de dames een euforisch momentje : ze begint de sound of music te zingen met de bijhorende rondedans (voor wie de film niet kent, dat is rond je eigen as draaien, met je armen wijd open terwijl je naar de lucht kijkt). De andere wandelgenoten zijn nog alert genoeg om te voorkomen dat haar dansvoetjes neerkomen in een hoopje schapenmest.

De volgende hindernis is de elektrische omheining, bedoeld om schapen bijeen te houden, waar iedereen overheen moet. Eén iemand blijft even haperen, maar de schade blijft beperkt.

Nu komt de steile helling, dik begroeid met varens, waardoor je niet ziet waar je voeten neerkomen. De varens zijn hoog genoeg om er iemand in kwijt te geraken. Maar alles verloopt vlotjes, het on-gedierte dat zich vermoedelijk schuil houdt onder de varens, zorgt niet voor enig oponthoud. De everzwijnen, slangen en ratten moeten op de vlucht zijn geslagen door de luidruchtige bende. Iedereen komt ongeschonden uit het varenveld gekropen. We spreken onze gasten even wat moed in, nu enkel nog dat laatste stuk : een kuitenbijter op het middaguur in de vlakke zon. Door het zicht op de bergtop, het eindpunt, houdt iedereen het vol.

Met z’n allen bereiken we de top!

Tot onze verbazing is er weinig euforie. Het uitzicht is nochtans adembenemend. Maar er wordt niet veel gezegd. Nu is het tijd voor de fles cava die Filip de hele weg had meegezeuld, gekoeld en al! Het zou ons zeker 5 bedjes opleveren! Maar de vrienden reageren even koel als de cava. Misschien hadden we de fles pas moeten ontkurken na de afdaling. Want we merken dat ze zich allemaal staan zorgen te maken hoe ze ooit nog beneden geraken. Afdalen is een stuk moeilijker dan klimmen.

De eindbalans: een verzwikte voet, geschaafde benen, angst voor varens en de relatieve zekerheid dat ze nooit nog mee gaan wandelen met ons. En of ze ooit nog op vakantie komen, dat zien we volgend jaar dan wel weer.